Portretrecht

Portretrecht is het recht met betrekking tot het gebruik van portretten van mensen. Het portretrecht ligt vast in artikelen 19-21 en 35 van de Auteurswet en is mede gebaseerd op de privacy-bepaling, artikel 8, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Artikel 21 Auteurswet luidt als volgt:
“Is een portret vervaardigd zonder daartoe strekkende opdracht, den maker door of vanwege den geportretteerde, of te diens behoeve, gegeven, dan is openbaarmaking daarvan door dengene, wien het auteursrecht daarop toekomt, niet geoorloofd, voor zoover een redelijk belang van den geportretteerde of, na zijn overlijden, van een zijner nabestaanden zich tegen de openbaarmaking verzet”.
Een portret is iedere herkenbare weergave van (een deel) van het menselijk gelaat. Het redelijk belang van de geportretteerde kan zowel een privacy belang zijn, als een commercieel belang. Het is vaak de context van het gebruik van een portret dat bezwaren oproept bij de geportretteerde.
Belangrijke uitspraken op het gebied van het portretrecht:

HR 14 juni 2013, NJB 2013/1556, ECLI:NL:HR:2013:CA2788, Cruijff / Tirion

“Juist bij de personen die door hun beroepsuitoefening bekendheid genieten, kunnen commerciële belangen gemoeid zijn bij de openbaarmaking van hun portret. Ook dergelijke belangen vinden onder art. 8 EVRM bescherming en kunnen worden betrokken in de afweging tegen het onder art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid. Welk gewicht aan het door de geportretteerde gestelde commerciële belang in een gegeven geval toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Is bij een geportretteerde met verzilverbare populariteit enkel sprake van een zodanig belang en is geen sprake van omstandigheden die rechtvaardigen om aan dat belang voorbij te gaan, dan kan bij de beoordeling een belangrijke rol spelen of een redelijke vergoeding is aangeboden. Wat in dit verband als een redelijke vergoeding heeft te gelden, zal moeten worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheden van het geval.” (ov. 3.6.3)

HR 2 mei 2003, NJ 2004, 80, Niessen & IPA/Storms Factory & SBS

De Hoge Raad overweegt tevens “dat het geheel of gedeeltelijk onherkenbaar maken van het gelaat van een afgebeelde persoon niet eraan in de weg behoeft te staan dat sprake is van een portret in de zin van artikel 21 Aw., nu ook uit hetgeen de afbeelding overigens toont, de identiteit van die persoon kan blijken, en dat derhalve openbaarmaking van een dergelijke afbeelding op de voet van deze bepaling kan worden verboden.” (ov. 4.6.3)

HR 2 mei 1997, NJ 1997, 661, M./Bios; Discodanser

“Het enkele feit dat de geportretteerde door zijn medewerking aan het voortbrengen van het produkt of het verrichten van de dienst waarop de reclame betrekking heeft, reeds binnen een bepaalde kring met het produkt of de dienst zal worden geassocieerd, brengt niet mee dat het openbaar maken van zijn portret in een reclame-uiting en de daaruit resulterende associatie van de geportretteerde met het produkt of de dienst bij een ruimer publiek niet kan worden beschouwd als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of dat geen redelijk belang van de geportretteerde zich meer tegen inbreuk verzet. Het is derhalve voor de vraag of in strijd is gehandeld met artikel 21 Aw, niet van belang of de aard van de publicatie overeenstemt met de aard van het produkt of de dienst.” (ov.3.3).

HR 19 januari 1979, NJ 1979, 383, ’t Schaep met de vijf pooten

“Hoewel de wetgever bij de totstandkoming van de Auteurswet bij het gebruik van de woorden ‘een redelijk belang’ in art. 21 hoofdzakelijk gedacht moet hebben aan belangen van niet-financiële aard, kan, mede gezien de ontwikkeling in de maatschappelijke opvattingen dienaangaande van een redelijk belang ook sprake zijn wanneer de populariteit van geportretteerden verworven in de uitoefening van hun beroep van dien aard is, dat een commerciële exploitatie van die populariteit door enigerlei wijze van openbaarmaking van hun portretten mogelijk wordt. Het belang van de geportretteerden om dan in de voordelen van zulke exploitatie mee te kunnen delen door de openbaarmaking van hun portretten voor commerciële doeleinden niet te hoeven toelaten zonder daarvoor vergoeding te ontvangen, is een redelijk belang in de zin van art. 21.” (ov. 7)