Kwekersrecht

Het kwekersrecht beschermt plantenrassen en is enigszins vergelijkbaar met het octrooirecht. Het kwekersrecht is in Nederland vastgelegd in de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (ZPW).

“Kort gezegd is een ras te omschrijven als een tot een cultuurgewas behorende groep van planten, die voor cultuurdoeleinden als een zelfstandige eenheid wordt beschouwd. Een dergelijke groep van planten komt voor bescherming in aanmerking, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De belangrijkste daarvan staan in art. 35 en 49 ZPW. Het ras moet: a) onderscheidbaar zijn, dus duidelijk verschillen van alle andere reeds algemeen bekende rassen; b) homogeen zijn, hetgeen wil zeggen dat de tot het ras behorende planten onderling niet al te grote verschillen mogen vertonen (uniformiteit); c) bestendig zijn, in die zin dat het ras in de loop van achtereenvolgende vermeerderingen blijft beantwoorden aan de daarvan vastgestelde omschrijving (stabiliteit); d) nieuw zijn, hetgeen betekent (enkele uitzonderingen daargelaten) dat van het bewuste ras vóór de dag van indiening van de aanvraag ter verkrijging van het kwekersrecht nog geen materiaal (planten, bloemen, zaden e.d.) in het verkeer gebracht mag zijn, door of met toestemming van de kweker/aanvrager. De beoordeling van ingekomen aanvragen geschiedt door een overheidsinstantie, de Raad voor plantenrassen te [Roelofarendsveen]. Een veldonderzoek maakt onderdeel uit van de procedure.
Is het kwekersrecht eenmaal verleend, dan heeft de houder ervan op grond van art. 57 lid 1 van de wet het uitsluitend recht teeltmateriaal van het ras voort te brengen of verder te vermeerderen, ten behoeve van de vermeerdering te behandelen, in de handel te brengen (afzonderlijk gedefinieerd in art. 1 onder g), uit te voeren, in te voeren, voor een van deze doeleinden in voorraad te hebben alsmede deze handelingen te doen verrichten. Teeltmateriaal wordt in art. 1 onder f ZPW gedefinieerd als: planten en plantendelen, die bestemd zijn om voor de teelt van gewassen of ter vermeerdering te dienen dan wel daartoe gebruikt worden. Art. 57 leden 4 en 5 ZPW breiden de bescherming onder omstandigheden uit tot handelingen met betrekking tot geoogst materiaal (zoals bloemen en fruit) resp. tot handelingen met betrekking tot producten die rechtstreeks met gebruikmaking van geoogst materiaal zijn vervaardigd (zoals appelmoes en jam). En ingevolge art. 58 strekt het kwekersrecht zich ook uit tot handelingen met betrekking tot materiaal van rassen die hoofdzakelijk van het oorspronkelijke (beschermde) ras zijn afgeleid.
De duur van de bescherming bedraagt in het kwekersrecht voor een aantal rassen 30 jaar, voor alle andere 25 jaar, te rekenen vanaf het moment van verlening (art. 72).
Ons land is aangesloten bij de Unie tot bescherming van kweekprodukten, een organisatie te Genève die wordt gevormd door de staten die partij zijn bij het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (het zgn. UPOV-Verdrag). De meest recente versie van dit verdrag, waaraan onze wet is aangepast, dateert uit 1991. Tenslotte bestaat met ingang van 27 april 1995 op grond van de Verordening inzake het communautaire kwekersrecht de mogelijkheid via een centraal ingediende aanvrage een kwekersrecht te verkrijgen met gelding in de hele Europese Unie.”

Bron: P.A.C.E. van der Kooij, Hoofdzaken intellectuele eigendom, zevende druk, Kluwer 2013, p. 11-12.